depressie ouderenBij depressieve ouderen boven de 60 die niet reageren op eerstelijnsbehandeling met een antidepressivum, is het toevoegen van aripiprazol effectief.  
Dit concludeerden Eric Lenze e.a., de resultaten zijn terug te vinden in The Lancet.
 
Therapieresistentie is een groot probleem bij de behandeling van depressieve ouderen in de eerste lijn. Meer dan 50 procent van de patiënten in deze groep reageert niet op behandeling met een SSRI of een SNRI. In tegenstelling tot depressieve  volwassenen onder de 60 jaar, is er voor de groep ouderen weinig bekend over het nut van aanvullende farmacotherapie en het effect van verwijzing naar de tweede lijn.
  Aan het onderzoek van Lenze e.a. namen 468 patiënten van 60 jaar of ouder deel, die voldeden aan de DSM-criteria voor depressie. De ernst van de depressie werd gemeten met behulp van de Montgomery-Asberg depression rating scale (MADRS). De schaal loopt van 0 tot 60, waarbij geldt: hoe hoger de score, hoe ernstiger de depressie. De deelnemers aan het onderzoek hadden bij aanvang minstens een score van 15. De onderzoekers definieerden remissie als een score van 10 of lager.   Alle deelnemers kregen twaalf weken lang venlafaxine, in een opbouwende dosering. Daarna was er bij 40 procent nog geen remissie opgetreden. Deze patiënten, die niet reageerden op het antidepressivum, gingen door naar de tweede fase van de studie. In deze fase bleven alle deelnemers venlafaxine gebruiken. Bij de helft werd aripiprazol toegevoegd, de andere helft kreeg een placebo.   In een follow-up van twaalf weken trad er in de aripiprazolgroep significant vaker remissie op dan in de placebogroep, was de remissie stabieler en de afname op de MADRS groter. Ook nam het aantal mensen met suïcidale gedachten in de aripiprazolgroep veel meer af, namelijk met 73 procent. In de placebogroep was dit 44 procent.   Een follow-up van twaalf weken lijkt kort. Maar, claimen de onderzoekers, de meeste terugvallen in deze groep depressieve patiënten gebeuren relatief snel na het optreden van remissie.   Acathisie (bewegingsdrang) was de meest voorkomende bijwerking, maar dit was meestal mild en van voorbijgaande aard. Cardiovasculaire risico’s leken met de toevoeging van aripiprazol niet toe te nemen: lipidengehaltes, insuline, bloedglucose en vetpercentage veranderden niet tijdens de behandeling.   Bron: www.medischondernemen.artsennet.nl, door Ella Walstock   The Lancet 2015, doi: 10.1016/S0140-6736(15)00308-6
Lees verder
Relevante nieuwsberichten