Post et al. onderzochten het vóórkomen van al dan niet subklinische kransslagaderziekte met behulp van data uit een prospectieve cohortstudie - de ‘Multicenter AIDS Cohort Study’ – waarin homo- en biseksuele mannen werden geïncludeerd. De onderzoekers bepaalden de prevalentie van atherosclerose bij in totaal 1001 mannen: 618 met een hiv-infectie en 318 zonder. Zij werden onderzocht met een CT-scan van het hart en eventueel met een CT-angiografie (n = 759).Calcium in de kransslagaders (gemeten met CT) kwam niet veel vaker voor bij hiv-geïnfecteerde mannen dan bij niet-geïnfecteerde mannen (53,1 vs. 52%). Een iets groter verschil (77,6 vs. 74,4%) kwam naar voren toen de onderzoekers keken naar plaques in 1 van de kransslagaders (‘prevalence ratio’ (PR): 1,14; 95%-BI: 1,05-1,24). Vooral niet-gecalcificeerde plaques kwamen vaker voor bij mannen met hiv (63,3 vs. 53,1%). Het verschil bleef statistisch significant na correctie voor risicofactoren voor kransslagaderziekte (PR; 1,25; 95%-BI: 1,10-1,43). Verder waren een langere duur van de antiretrovirale behandeling en een lagere hoeveelheid CD4-positieve T-cellen gerelateerd met het vóórkomen van stenose in de kransslagaders van meer dan 50%. Mogelijk zijn met name de niet-gecalcificeerde plaques verantwoordelijk voor het verhoogde risico op hartinfarcten bij hiv-infectie, merken Post et al. op. Gedacht wordt namelijk dat deze plaques relatief onstabiel zijn ten opzichte van gecalcificeerde plaques. Bron: www.nyvg.nl, door Twan van Venrooij (Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:C2123)